Het Spaarne is een lenige glimworm
een stroom die streelt, de stad verdeelt
wie aan het water geboren is
die zwemt in haar geschiedenis
kent de putjes in de dij van Mooie Nel
regen op het water: kippenvel
bij de vele bruggenhoofden
– cipiers van de rivier –
rukken terrassen steeds verder op
zeg je 'water' dan zeg ik 'bier'
en zink af in het bergbezinkbassin
waar het overtollige hemelnat
en de slib en de drab van de gore stad
ondergronds ongestoord wordt overgestort;
hij die niet van water houdt
is met de liefde slecht vertrouwd
stroom maar water, spring en sprankel
laaf en les en kolk en kabbel
borrel, beuk, bruis, blink en glans
schitter, fonkel, dein en dans
draag de zwanen en de schepen
voed de gepen, spiegel een meer
was de wassen, plens de plassen
sleur het veer over en weer
sus de zee van vloed naar eb
ik heb je zo lief, want weet je water:
ik ken je want ik ben je